Fragiliteit en actie #14 Plagen van God

Christen houding en fragiliteit

31. Plagen van God

Moses and Aaron before Pharaoh

Mozes en Aaron voor de Farao - Moses and Aaron before Pharaoh by Benjamin West (1738–1820)

Het is niet veel gebeurd in de geschiedenis dat God straffen over de mens bracht. Meestal troffen deze dan de goddelozen. Maar soms moesten ook zij die God lief hadden enkele moeilijkheden doorstaan om zo verlostte kunnen worden.

Ook al konden zo plagen die mensen verzwakken moesten zij in hun geloof sterk genoeg blijven. Het vertrouwen in hun God kon hen door die moeilijkheden helpen.

Ook al wensten velen niet dat de Hebreeërs een uitverkoren en apart geplaatst Volk zouden zijn stelde God alles in het werk om mensen dat te doen inzien. De Farao van Egypte wenste natuurlijk niet dat  zijn gratis werkvolk hem zou ontvallen en bleef daarom halsstarrig vasthouden om hen niet te laten gaan ook al stuurde God meerdere plagen over zijn volk. Hij dacht wel dat niemand groter was dan hij en aanzag zichzelf ook als een god. Maar de God van de Hebreeërs is veel machtiger dan enig andere god. Hij is zeer geduldig maar toch kan zijn geduld ten einde gebracht worden en Hem doen besluiten drastische maatregelen te brengen over mensen die er misschien ook niet de oorzaak van zijn. Zo werden na zes plagen over Egypte wegens de koppigheid van de Farao niet minder. En al doet de dood van goddelozen God geen genoegen ging Hij toch over tot het ter dood brengen van de eerstelingen uit het land van de Farao, daar deze zich niet wenste te schikken naar Gods bepalingen.

“Ge moet tot hen zeggen: Zowaar Ik leef, spreekt Jahweh, de Heer: Ik verheug Mij erover, niet dat de zondaar sterft, maar dat de zondaar zijn gedrag verbetert en blijft leven! Bekeert u, bekeert u van uw zondig gedrag; want waarom zoudt ge sterven, huis van Israël?” (Ezechiël 33:11 Canis)
“Zeg daarom tot de zonen van Israël: ‘Ik ben Jehovah, en ik zal U stellig van onder de lasten der Egyptenaren uitleiden en U van hun slavernij bevrijden, en ik zal U inderdaad opeisen met een uitgestrekte arm en met zware strafgerichten. En ik zal U stellig mij tot volk nemen, en ik zal inderdaad bewijzen U tot God te zijn; en GIJ zult stellig weten dat ik Jehovah, UW God, ben, die U van onder de lasten van Egypte uitleid. En ik zal U stellig brengen naar het land waaromtrent ik mijn hand in een eed heb opgeheven om het aan Abraham, Isaäk en Jakob te geven; en ik zal het U inderdaad tot een bezitting geven. Ik ben Jehovah.'”” (Exodus 6:2-8 NWV)

De periode van Mozes laat ons zien dat een duidelijke boodschap van God soms gevolgd wordt door een tijd van stilte of door een periode van geen merkbare veranderingen in de situatie van de mens. Tijdens zo’n periode kunnen tegenslagen die mensen dan wel zo ver brengen dat zij niets meer van God willen weten. Mensen die dan leiding hebben in de geloofsgemeenschap lijken dan als het ware op een muur van onbegrip te botsen. Kerken lopen leeg en voor die gemeenschappen die strikt aan de Wetten van God willen houden wordt het dan nog veel moeilijker, want daar hebben de mensen niet zo veel afleiding en nog minder om extraatjes aan hun genotsleven toe te voegen. Mensen houden graag aan gemeenschappelijke feesten en tradities ook al gaan die tegen de Wil van God. Op dat vlak is het een goede ‘zeving’ of uitzuivering van de gelovigen.

Door de onvermurwbaarheid van Farao’s hart kwamen verscheidene plagen over Egypte, ook al hadden Moses en Aäron wonderen laten zien en voorspellingen gedaan ging de Farao er niet goedgunstig op in.

“Moses en Aäron hadden al deze wonderen voor Farao verricht; maar Jahweh had het hart van Farao verhard, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet vertrekken.” (Exodus 11:10 Canis)

Al het water veranderde in bloed. Daarna waren het kikkers die uit het water kamen en zich overal verspreiden. En steekmuggen kwamen iedereen tarten.

Plague of Frogs

De Tweede plaag van Egypte: de kikvorsen - Afbeelding van de populaire Bible encyclopedia of archimandrite Nikiphor (1891)

“En Jahweh sprak tot Moses: Zeg aan Aäron: “Neem uw staf, en strek uw hand uit over het water van Egypte; over de beken, kanalen, over de plassen, en over alle plaatsen, waar water staat, en het zal in bloed veranderen. Zo zal het hele land van Egypte vol bloed zijn, tot in de houten en stenen vaten toe”.” (Exodus 7:19 Canis)
“(8-1) Jahweh sprak dus tot Moses: Zeg aan Aäron: “Strek uw hand met uw staf uit over de beken, kanalen en plassen, en laat er kikkers uit springen over het land Egypte.”” (Exodus 8:5 Canis)
“(8-12) Toen sprak Jahweh tot Moses: Zeg aan Aäron: “Hef uw staf omhoog en sla op het stof van de grond, en in heel het land van Egypte zal het in muggen veranderen”. (8-13) Ze deden het: Aäron hief zijn hand met zijn staf omhoog, en sloeg op het stof van de grond; de muggen kwamen af op mensen en vee, over heel Egypte werd het stof op de grond in muggen veranderd.” (Exodus 8:16-17 Canis)

Die steekbeesten waren geen prettige ervaring en ook voor het gelovige volk werd het wel wat te veel. Daarom zag God hen door de vingers voor de vierde plaag en konden anderen zien dat Jehovah met Zijn volk was.

“(8-17) Zo ge mijn volk niet laat vertrekken, zend Ik horzels op u af, op uw hof, uw volk en uw huis. De huizen der Egyptenaren en zelfs de grond, waarop zij staan, zullen vol zitten van horzels. (8-18) Maar Ik zal op die dag een uitzondering maken voor het land Gósjen, waar mijn volk is gevestigd; daar zullen geen horzels zijn, opdat gij moogt weten, dat Ik, Jahweh, in dat land vertoef. (8-19) Ik zal dus onderscheid maken tussen mijn volk en het uwe. Morgen wordt dit teken gewrocht”. (8-20) En Jahweh deed het. Dichte zwermen horzels drongen het paleis van Farao en van zijn hovelingen binnen, en over heel Egypte werd het land door de horzels verpest.” (Exodus 8:21-24 Canis)

Als rampen over mensen komen gebeurt het dikwijls dat zij dan die God van de gelovigen toch willen verantwoordelijk stellen en aanspreken. sommigen gaan dan over tot allerlei afgodenhandelingen en offergaven voor die god. (Ook vandaag vinden wij het kaarsjes branden, processies brengen, waarbij men in sommige streken zelfs over gaat tot zichzelf pijnigen). Maar zodra de ellende over is vergeten zij vlug die God die hen dan toch verlossing had gebracht.

“(8-21) Nu riep Farao Moses en Aäron en zeide: Gaat heen, en brengt uw God een offer hier in het land. (8-22) Maar Moses antwoordde: Dat kunnen we onmogelijk! Want wat wij aan Jahweh, onzen God, als offer brengen, is een gruwel in de ogen der Egyptenaren. Wanneer we dus een offer brengen, dat een gruwel is in de ogen der Egyptenaren, zouden ze ons dan niet stenigen? (8-23) We moeten drie dagreizen ver de woestijn in, om Jahweh, onzen God, een offer te brengen, zoals Hij ons heeft bevolen. (8-24) Toen zeide Farao: Ik zal u laten vertrekken, om Jahweh, uw God, in de woestijn een offer te brengen; maar ge moogt u niet te ver verwijderen. Bidt dus voor mij. (8-25) Moses antwoordde: Zie, ik ga van u weg, en zal bidden tot Jahweh; morgen zullen Farao, zijn hof en zijn volk van de horzels zijn verlost. Maar laat Farao niet opnieuw ons bedriegen, door het volk toch niet te laten gaan, om Jahweh offers te brengen. (8-26) Moses ging dus van Farao heen, en bad Jahweh voor hem. (8-27) En Jahweh verhoorde het gebed van Moses: Farao, zijn hof en zijn volk werden van de horzels verlost; geen een bleef er over. (8-28) Maar Farao bleef ook nu nog hardnekkig, en liet het volk niet vertrekken.” (Exodus 8:25-32 Canis)

033.The Fifth Plague. Livestock Disease

De Vijfde Plaag: Ziekte van de veestapel (Exodus 9:2-3) - 1866 Doré's English Bible Gustave Doré (1832–1883)

Om Gods Naam moest de Farao de Hebreeërs laten gaan om Hem te dienen. Maar ook ditmaal verzette de Farao zich daar tegen en bedacht God Egypte met een dodelijke plaag die al het vee, de paarden, de ezels, de kamelen, de runderen en het kleinvee van de Egyptenaren doodde met de pest. Maar het vee van de Israëlieten werd niet door deze plaag worden getroffen. Al het vee van de Egyptenaren stierf, maar niet één dier van de Israëlieten werd het slachtoffer zodat hier ook weer eens gezien kon worden hoe God Zijn eigen Volk kan behoeden.

“Toen sprak Jahweh tot Moses: Ga naar Farao en zeg hem: “Zo spreekt Jahweh, de God der Hebreën! Laat mijn volk vertrekken, om Mij te vereren.” Want zo gij weigert, het te laten vertrekken, en het nog langer weerhoudt, zal de hand van Jahweh uw vee in het veld met een verschrikkelijke pest slaan: paarden, ezels, kamelen, runderen en schapen. Maar Jahweh zal onderscheid maken tussen het vee van Israël en dat van Egypte; geen enkel beest van de Israëlieten zal verloren gaan. Jahweh heeft ook de tijd bepaald: morgen zal Jahweh dit in het land voltrekken. En de volgende morgen voltrok Jahweh het ook: al het vee der Egyptenaren kwam om, maar van de kudden der Israëlieten ging niets verloren. Farao stelde een onderzoek in; en werkelijk, geen enkel beest van de Israëlieten was omgekomen Maar Farao bleef hardnekkig, en liet het volk niet vertrekken.” (Exodus 9:1-7 Canis)

Miniature ofrom Folio 8r of the Syriac Bible o...

Mozes voor de Farao - Syrische Bijbel Paris Folio -Image via Wikipedia

“Toen sprak Jahweh tot Moses en Aäron: Neemt uw handen vol roet uit de oven, en laat Moses het in de lucht strooien voor de ogen van Farao. Het zal over heel Egypte stuiven, en bij mens en dier in heel Egypte builen verwekken, die in etterende wonden zullen openbreken. Zij namen dus roet uit de oven, en terwijl zij voor Farao stonden, wierp Moses het in de lucht; en het verwekte builen bij mens en dier, die openbraken in etterende wonden. Zelfs de tovenaars konden het door de builen bij Moses niet uithouden; want ook zij kregen builen, zoals de rest van Egypte.” (Exodus 9:8-11 Canis)

Mits de builenpest ook niet hielp ging God over onweer een plaag over die mensen te brengen die niet wilden luisteren naar de Allerhoogste. De Egyptenaren moesten weten dat niemand Gods gelijke is op de gehele aarde. Het ligt in Gods mogelijkheden als het moet om een heel volk van de kaart te vegen, denk maar aan Sodom en Gomorra. God had verkozen om de Egyptenaren te laten bestaan om u Zijn kracht te tonen en Zijn naam op de gehele aarde te verkondigen.

Mits de Farao nog langer met God Zijn volk zijn spel dreef, door het niet te laten vertrekken bracht Hij een zeer zware hagelbui met grote donderslagen over het land; zoals in Egypte er nooit was geweest van af haar grondvesting tot dan toe. Maar ook hier dacht God aan de zwakken. Zij hadden de keuze om te luisteren naar God. Diegenen die nood hadden aan het vee en de gewassen om zich te voeden konden het in veiligheid brengen. God gaf hen de raad alles te bergen. Alle mensen en dieren die zich op het veld zouden bevinden en niet in huis gebracht waren zouden de hagel moeten ondergaan en zelfs zodanig verwond geraken dat zij zouden sterven.  God waarschuwde hen die dan onder Farao’s dienaren het Woord van God vreesden hun slaven, vee en zichzelf thuis in veiligheid konden brengen; maar wie op het Woord van God geen acht sloeg en zijn slaven en zijn vee op het veld liet, zou daar dan de dodelijke gevolgen van moeten dragen zijn.

Martin, John - The Seventh Plague - 1823

7 van de Tien Plagen van Egypte - De plaag van hagel en vuur, Exodus 9:13-35 - 1823 John Martin (1789–1854)

Hier kon de wereld de Kracht van God aan het werk zien waar hagel alles sloeg wat in geheel Egypteland op het veld was, zo mens als dier; alle veldgewassen sloeg de hagel, en alle bomen het veld verbrijzelde hij. Maar in het land Goosjen, waar de Israëlieten woonden, hagelde het niet zodat weer de mensen konden zien hoe God Zijn volk beschermde maar dat aan Hem de aarde toebehoort.

Doch ook al waren het vlas  en de gerst vernield maar de tarwe en de spelt niet omdat de Farao eerst positief reageerde en Mozes had gaan laten bidden zodat de donder en de hagel konden ophouden en de regen stoppen met stromen. Maar weer waren Farao’s beloften van korte duur want zodra hij zag dat de regen, de hagel en de donder opgehouden hadden, ging hij voort te zondigen en verzwaarde hij zijn hart, hij en zijn dienaren.

“Jahweh sprak tot Moses: Ga morgen vroeg Farao weer tegemoet, en zeg hem: Zo spreekt Jahweh, de God der Hebreën! Laat mijn volk vertrekken, om Mij te vereren. Want deze keer zal Ik u, uw hof en uw volk met al mijn plagen meedogenloos treffen, opdat ge moogt weten, dat niemand op de hele aarde gelijk is aan Mij. Zeker, thans zou Ik mijn hand kunnen uitsteken, en u en uw volk met de pest kunnen slaan, zodat gij van de aarde werd weggevaagd. Maar Ik laat u in leven, om u mijn almacht te tonen, en mijn Naam te verkonden over de hele aarde. Zo ge u dus opnieuw tegen mijn volk durft verzetten, en het niet laat vertrekken, zal Ik het morgen op deze tijd zo vreselijk doen hagelen, als nog nooit in Egypte is voorgekomen, zolang het bestaat tot de dag van vandaag. Laat dus uw kudde en alles, wat ge op het veld hebt staan, in veiligheid brengen; alle mensen en dieren, die zich buiten bevinden en niet onderdak zijn gebracht, zullen door de hagel worden getroffen en sterven. Wie van Farao’s hovelingen het woord van Jahweh vreesde, bracht zijn slaven en vee naar binnen; maar wie niet aan het woord van Jahweh geloofde, liet zijn slaven en vee buiten. Toen sprak Jahweh tot Moses: Strek uw hand uit naar de hemel, om het over heel Egypte te laten hagelen op mens en dier en op het veldgewas van heel Egypte. Moses hief zijn staf naar de hemel, en Jahweh liet het donderen en hagelen; de bliksem schoot op de aarde, en Jahweh liet een zware hagel neerkletteren op Egypte. De hagelbui werd doorschoten van bliksemflitsen; zo vreselijk was de hagelslag, als men, sinds er in Egypte mensen wonen, nog nooit had beleefd. De hagel teisterde over heel Egypte mens en dier, die zich buitenshuis bevonden: al het gewas op het veld werd door de hagel verpletterd, al de bomen op het land braken middendoor. Alleen in het land Gósjen, waar de Israëlieten woonden, hagelde het niet. Nu liet Farao Moses en Aäron ontbieden en zei hun: Thans moet ik wel mijn schuld bekennen; Jahweh is in zijn recht, en ik en mijn volk hebben ongelijk. Weest dus mijn voorspraak bij Jahweh. Het donderen en hagelen heeft lang genoeg geduurd. Ik zal u laten vertrekken; gij behoeft niet langer hier te blijven. Moses antwoordde: Zodra ik buiten de stad ben, zal ik mijn handen tot Jahweh uitstrekken; het onweer zal ophouden, en er zal geen hagel meer vallen, opdat gij moogt weten, dat de aarde aan Jahweh behoort. Maar ik ben er zeker van, dat gij met uw hof ook nu nog den God Jahweh niet vreest. Het vlas en de gerst waren intussen vernield: want de gerst rijpte al in de aren, en het vlas stond in bloei. Tarwe en spelt werden niet neergeslagen, omdat die later in de tijd zijn. Toen Moses van Farao was heengegaan, en buiten de stad was gekomen, strekte hij zijn handen tot Jahweh uit. Het onweer en de hagel hielden op, en er stroomde geen regen meer op de aarde. Toen Farao zag, dat regen, hagel en onweer hadden opgehouden, bleef hij met zijn hof verstokt in de zonde volharden.” (Exodus 9:13-34 Canis)

“Toen sprak Jahweh tot Moses: Ga naar Farao. Waarachtig, Ik heb zijn hart en dat van zijn dienaars verhard, opdat ik mijn tekenen onder hen zou kunnen verrichten, opdat gij uw zonen en kleinzonen zoudt kunnen verhalen, hoe Ik tegen de Egyptenaren ben opgetreden, en welke wonderen Ik onder hen heb gewrocht, en opdat gij zoudt weten, dat Ik Jahweh ben.” (Exodus 10:1-2 Canis)

In de reactie van Farao kunnen wij zien hoe mensen verkeerd met hun daden kunnen omspringen en daardoor dingen op anderen kunnen laten komen. Maar ook kunnen wij zien dat mensen zogezegd berouw kunnen tonen maar het niet werkelijk hebben. Als zij dan niet menen om te veranderen zal er ook niets veranderen, noch voor hen noch voor anderen rondom hen.

Het zijn die lessen van uit de vroegere tijden die ook moeten dienen voor ons om te beseffen wat er in bepaalde mensen kan omgaan maar ook hoe God daar mee om gaat. Voor Hem is het duidelijk dat er een lijn zal moeten gevolgd worden om het einddoel van de Belofte te bereiken. God hoeft het niet in een vingerknip om een handomdraai te zien. Hij wil gerust de mens tijd gunnen om tot inzichten te komen, maar deze moet er ook niet al te veel tijd over willen nemen. Uiteindelijk zal het in Gods Plan en in Zijn Tijdsbestek moeten gebeuren.

Die lessen die God stelde over de mensen in het verleden kunnen wij gebruiken om onze kinderen en hun nageslacht op de hoogte te brengen van de wonderbaarlijke werken van de Schepper, aan wie alles toebehoort ook al denkt de mens wel makkelijk dat het allemaal van hem is.

Als de mens het figuurlijk licht niet wil zien laat God wel het realistisch donker over hen komen zodat hun gedachten door die rampen hen misschien de ogen zouden openen.

“Toen sprak Jahweh tot Moses: Ga naar Farao. Waarachtig, Ik heb zijn hart en dat van zijn dienaars verhard, opdat ik mijn tekenen onder hen zou kunnen verrichten, opdat gij uw zonen en kleinzonen zoudt kunnen verhalen, hoe Ik tegen de Egyptenaren ben opgetreden, en welke wonderen Ik onder hen heb gewrocht, en opdat gij zoudt weten, dat Ik Jahweh ben.” (Exodus 10:1-2 Canis)

“Want zo ge weigert, mijn volk te laten vertrekken, zal Ik morgen met sprinkhanen uw gebied overstromen. Zij zullen de bodem van het land bedekken, zodat men geen grond meer kan zien; zij zullen het overschot, dat u door de hagel gespaard bleef, tot het laatste toe verslinden, en alle bomen, die op uw velden groeien, kaal vreten. Uw huizen en de huizen uwer hovelingen en van alle Egyptenaren zullen er zo vol van zijn, als uw vaders en voorvaders nooit hebben beleefd al de tijd, dat zij in dit land wonen tot de dag van vandaag. Toen keerde hij Farao de rug toe, en ging van hem heen.” (Exodus 10:4-6 Canis)
“Zij zullen de bodem van het land bedekken, zodat men geen grond meer kan zien; zij zullen het overschot, dat u door de hagel gespaard bleef, tot het laatste toe verslinden, en alle bomen, die op uw velden groeien, kaal vreten. Uw huizen en de huizen uwer hovelingen en van alle Egyptenaren zullen er zo vol van zijn, als uw vaders en voorvaders nooit hebben beleefd al de tijd, dat zij in dit land wonen tot de dag van vandaag. Toen keerde hij Farao de rug toe, en ging van hem heen. Maar de hovelingen van Farao zeiden tot hem: Hoelang zal die man ons nog schade moeten berokkenen? Laat die mensen toch vertrekken, om Jahweh, hun God, te vereren. Beseft ge nu nog niet, dat Egypte zo te gronde gaat? Nu werden Moses en Aäron opnieuw bij Farao ontboden, en hij zeide tot hen: Ge kunt vertrekken, om Jahweh, uw God, te vereren. Maar wie moeten er allemaal mee? Moses antwoordde: Jong en oud moet mee; we willen gaan met onze zonen en dochters, met onze schapen en runderen; want we willen feest vieren ter ere van Jahweh. Hij zeide tot hen: Even zeker mag Jahweh u bijstaan, als ik u met uw kinderen laat vertrekken. Het is duidelijk, dat gij kwaad in uw schild voert. Maar het zal niet gebeuren! De mannen kunnen gaan, om Jahweh te vereren; want dat hebt gij gevraagd. Zo joeg men hen van Farao weg. Toen sprak Jahweh tot Moses: Strek uw hand uit over Egypte, om de sprinkhanen te laten komen. Zij zullen neerstrijken op het land van Egypte, en al het veldgewas wegvreten, dat de hagel gespaard heeft. En Moses strekte zijn staf uit over Egypte. De hele dag en de hele nacht liet Jahweh een oostenwind waaien over het land van Egypte, en in de morgen bracht de oostenwind de sprinkhanen mee. De sprinkhanen verspreidden zich over heel Egypte en streken neer op heel het grondgebied van Egypte, in zulke geweldige zwermen, als er tevoren nooit waren geweest, en ook later nooit meer zullen zijn. Heel de oppervlakte van het land was er mee bedekt, en de grond zag er zwart van. Zij verslonden al het veldgewas en vraten alle vruchtbomen kaal, die door de hagel waren gespaard, zodat er in heel Egypte geen groen aan de bomen bleef en geen gewas op het veld. Nu liet Farao in allerijl Moses en Aäron ontbieden en zeide: Ik heb gezondigd tegen Jahweh, uw God, en tegen u. Vergeef mij deze keer nog mijn zonden, en bidt tot Jahweh, uw God, dat Hij ten minste deze dodelijke ramp van mij wegneemt. En Moses ging van Farao heen, en bad tot Jahweh. En Jahweh keerde de wind, en liet een krachtige westenwind waaien, die de sprinkhanen meevoerde en in de Rode Zee dreef: op het hele grondgebied van Egypte bleef geen enkele sprinkhaan meer over.” (Exodus 10:5-19 Canis)
“Toen sprak Jahweh tot Moses: Strek uw hand uit naar de hemel, en er zal een duisternis over Egypte vallen zo dicht, dat men ze tasten kan. En Moses strekte zijn hand naar de hemel uit, en er viel een dikke duisternis over heel Egypte, drie dagen lang, zodat men elkaar niet kon zien, en drie dagen lang niemand van zijn plaats kon; maar voor de Israëlieten bleef het licht overal, waar zij woonden.” (Exodus 10:21-23 Canis)

Na de Farao meerdere kansen gegeven te hebben om de Hebreeërs te laten gaan en de Egyptenaren te laten zien hoe sterk hun god wel was, waarschuwde God hen dat omstreeks middernacht Hij Egypte ging doortrekken en daarbij elke eerstgeborene in Egypteland zou treffen. Maar geen hond zou tegen een der Israëlieten de tong spitsen, noch tegen de mensen, noch tegen de dieren; opdat zij weten mochten dat de Heer onderscheid maakt tussen Egyptenaren en Israëlieten.

“Jahweh had tot Moses gezegd: Nog één plaag zal Ik over Farao en over Egypte brengen; dan zal hij u van hier laten gaan. En wanneer hij u eindelijk laat vertrekken, zal hij u zelfs met geweld verdrijven.” (Exodus 11:1 Canis)

“Want reeds had Jahweh de Egyptenaren murw geslagen; bovendien was Moses een man van hoog aanzien in Egypte, zowel bij het hof van Farao als bij het volk. En Moses vervolgde: Zo spreekt Jahweh! Te middernacht zal Ik door Egypte trekken. Dan zullen alle eerstgeborenen in het land van Egypte sterven, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon is gezeten, tot den eerstgeborene van de slavin, die achter de handmolen zit; en al het eerstgeborene van het vee bovendien. Er zal een zo luid geschrei over heel Egypte weerklinken, als er nog nooit is geweest, en ook nooit meer zal zijn. Maar geen hond zal er tegen een van Israëls kinderen blaffen, tegen mens noch dier; opdat gij moogt weten, dat Jahweh onderscheid maakt tussen Egypte en Israël. Dan zal heel dit hof hier naar mij toe komen, zich voor mij ter aarde werpen en zeggen: Ga heen met al het volk, dat u volgen wil. En dan zal ik gaan! Toen liep hij, ziedend van toorn, van Farao weg. Want Jahweh had Moses en Aäron voorspeld: Farao zal niet naar u luisteren, opdat mijn wonderen in Egypte nog groter worden. Moses en Aäron hadden al deze wonderen voor Farao verricht; maar Jahweh had het hart van Farao verhard, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet vertrekken.” (Exodus 11:3-10 Canis)

The Death of the First-born (1878) - TIMEA

De 10° en Laatste Plaag van Egypte: De dood van de Eerstgeborene - The Death of the First-born (1878) Lawrence Alma-Tadema (1836–1912)

“Toen sprak Jahweh tot Moses en Aäron in Egypte: Deze maand zal voor u de beginmaand zijn, de eerste der maanden van het jaar. Beveelt heel de gemeenschap van Israël: Op de tiende van deze maand moet ieder voor zijn familie een lam nemen, één voor elk gezin. Indien het gezin voor een lam niet talrijk genoeg is, moet hij er zijn naasten buurman bij uitnodigen; ge moet betreffende het lam het aantal personen berekenen naar wat ieder gewoon is te eten. Het lam moet zonder gebrek zijn, een mannelijk dier en één jaar oud; ge moogt het uit de schapen of geiten kiezen. Gij moet het bewaren tot de veertiende dag van deze maand, waarop heel de gemeenschap van Israël het in de avondschemering moet slachten. Vervolgens moeten zij het bloed ervan nemen, en er de beide deurposten en de bovendorpel mee bestrijken van de huizen, waar zij het zullen eten. In diezelfde nacht moeten zij het vlees eten, dat in het vuur gebraden moet zijn, met ongedesemde broden en bittere kruiden er bij. Niets ervan moogt ge rauw eten of in water gekookt, maar het moet in het vuur zijn gebraden, kop, poten en romp aan één stuk. Ook moogt ge niets tot de morgen bewaren, maar wat er van over is, moet ge tegen de morgen verbranden. Zó moet ge het eten: uw lenden omgord, schoenen aan de voeten, uw stok in de hand; en gij moet het eten met grote haast, want het is het Pascha van Jahweh. Want in deze nacht zal Ik door Egypte trekken, in Egypte alle eerstgeborenen slaan van mensen en dieren, en aan alle goden van Egypte mijn straffen voltrekken: Ik Jahweh! Maar het bloed aan de huizen zal het teken zijn, dat gij daar woont; en wanneer Ik dat bloed zal zien, zal Ik genadig aan u voorbijgaan, zodat u geen dodelijke slag zal treffen, als Ik Egypte teister. Deze dag moet voor u een gedenkdag zijn, die ge als een feest ter ere van Jahweh moet vieren. Gij zult hem vieren van geslacht tot geslacht: een eeuwige wet. Dan moet ge zeven dagen lang ongedesemde broden eten. Reeds op de eerste dag moet ge het zuurdesem uit uw huizen verwijderen; en iedereen die van de eerste tot de zevende dag gedesemd brood durft eten, zal van Israël worden afgesneden. Op de eerste dag zult ge een godsdienstige bijeenkomst houden, en evenzo op de zevende dag; op die dagen mag geen enkele arbeid worden verricht; ge moogt alleen bereiden, wat iedereen voor zijn voedsel nodig heeft. Onderhoudt dit gebod; want op deze dag heb Ik uw legerscharen uit Egypte geleid. Ge moet deze dag houden van geslacht tot geslacht als een eeuwige wet. In de eerste maand, van de avond van de veertiende dag af, zult ge dus ongedesemd brood eten tot aan de avond van de een en twintigste van de maand. Zeven dagen lang mag in uw huizen geen zuurdesem worden gevonden; en iedereen, vreemde zowel als landgenoot, die gedesemd brood durft eten, zal van de gemeenschap van Israël worden afgesneden. Geen gedesemd brood moogt ge eten, waar ge ook woont, maar enkel ongedesemd brood.” (Exodus 12:1-20 Canis)

*

Nota: die veertiende dag van de eerste joodse maanmaand van de godsdienstige kalender verkreeg na de Babylonische ballingschap “Nisan” als naam  in plaats van “Abib“.  Dat overslaan van de met lammerenbloed besprenkelde deuren moest een teken blijven ter herinnering van de bevrijding van Gods Volk uit Egypte. Die 14° Nisan is zo het hoofdfeest van de gelovigen geworden om de “overgang” of “Passover” de “Paskha”of het “Pascha” te herinneren. (Exodus 12:1, 2; 13:4; Nehemia 2:1; Esther 3:7) Ook als Christenen moeten wij zoals Jezus dit feest als belangrijkste feest vierde moeten ook wij dit nog steeds als belangrijkste feest van het jaar opnemen.

+

Vervolgt

++

Vindt ook:

De Mishnah of het  “Egyptische Passover offer” (“Pesaḥ Miẓrayim”; Pes. ix. 5). > Passover  Sacrifice (Hebrew, “zebaḥ Pesaḥ”; lit. “sacrifice of exemption”)

De Tien Plagen van Egypte

10 Plagues
We always get stuck on the part of the Haggadah where the rabbis argue about how many plagues the Egyptians suffered. First it says there were Ten Plagues. Then Rabbi Yehuda makes them into three groups: Dtzach Adash Beachav. Then we hear there were ten plagues in Egypt and fifty additional plagues at the Red Sea. Rabbi Eliezer then says that each plague was really four plagues, so there were 40 in Egypt and 200 at the Red Sea. Finally Rabbi Akiva says each plague was actually five plagues, so there were 50 in Egypt and 250 at the Red Sea!!
+
The Ten Plagues came to clear the way for the Ten Commandments. But being that the Ten Commandments include within them 613 commandments, so too the ten plagues actually add up to 613. When the Jews left Egypt, every single layer of resistance was obliterated, and the Jewish soul was left open to accepting all of the commandments.

Ten
Plagues of Egypt

The Ten
Commandements

Aanverwant artikel over de Israëliërs in Egypte: Jozef uit Egypte

Over Christadelphians

Free Christadelphians or Brothers and sisters in Christ, living in Belgium, European Union. - Vrijë Christadelphians of Broeders en zusters in Christus wonende in België in de Europese Unie.
Dit bericht werd geplaatst in Christen zijn, Geschiedenis & Gebeurtenissen, Jehovah, JHWH, Jawheh, Elohim God, Yahuwah en getagged met , , , , , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.