Overdenking: In U heb Ik mijn welbehagen

Toen Jezus naar Johannes de Doper was gekomen om zich in de rivier de Jordaan te laten dopen, zei God :

“U bent mijn Zoon, de geliefde
in U heb Ik mijn welbehagen” (Lucas 3:22)

U zult uzelf misschien met mij afvragen:

hoe kan ik zo leven dat God een welbehagen heeft in mij.

Het voorbeeld van Jezus is zo moeilijk na te volgen. Het is zo hoog verheven in heiligheid en echtheid.
Al onze pogingen lijken niets in onze ogen. Kàn God een welbehagen hebben in mij, als ik, ook al doe ik nog zo mijn best, zo vaak faal?

Gelukkig is Gods woord ons hierin tot een licht. In Psalm 25 lezen wij:

“De vertrouwelijke omgang van de Here is met wie Hem vrezen, en Zijn verbond maakt Hij hun bekend”.

Het is dus mogelijk voor anderen, naast de Zoon, God welgevallig te zijn. Wanneer dat ons rotsvast geloof is en onze hoop in Christus, kunnen we onze twijfels overwinnen.
Wanneer we overdenken wie er buiten Jezus, vertrouwelijk met God omgingen, dan komen we op mannen als Abraham, Mozes en David. Maar ook hùn voorbeeld lijkt ons, ondanks hun menselijke tekortkomingen, vaak zo onbereikbaar. Misschien is het daarom goed eens te kijken naar een man, van wie wij niet weten wat hij heeft gedaan, maar alleen het getuigenis hebben dat hij ‘wandelde met God’ (Gen. 5:22 en 24). In de brief aan de Hebreeën lezen wij:

“Door het geloof is Henoch weggenomen zodat hij de dood niet zag, en hij werd niet meer gevonden, want God had hem weggenomen. Want vóórdat hij werd weggenomen, is van hem getuigd, dat hij God welge- vallig was geweest” (11:5).

Hoe was hij God welgevallig? Door geloof, want

“zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn” (vers 6).

Kunnen wij dan louter door te geloven God welgevallig zijn?

Ja, in principe wel. Wanneer wij tenminste goed voor ogen hebben wat geloven is.
Want de woorden die daarop volgen zijn:

“Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”.

Hoe verleidelijk is het hier de nadruk te leggen op ‘geloven dat Hij bestaat’ en onszelf voor te houden: dat geloof ik, en ook dat Jezus mijn Verlosser is, dus word ik toch behouden’! Maar pas op…. de Bijbel spreekt niet over een passief geloof. Zo ook deze schrijver niet: hij schreef over mensen die actief zijn, die tot God komen. Enerzijds omdat zij Hem als de Schepper van hemel en aarde, met macht over leven en dood, vrezen. Anderzijds omdat zij vertrouwen dat Hij in de hemel hoort en ziet wie Hem ernstig zoeken.

In wat wij in Hebreeën 11 lezen over Henoch en andere geloofsgetuigen, zien wij steeds opnieuw dat het gaat om dit actieve geloof. Dat lijkt op een open deur, maar hoe vaak komt het voor dat wij persoonlijk echt toekomen aan de opbouw en versterking van ons geloof?!

Wij worden voortdurend in beslag genomen door werk, zorgen en beslommeringen. Als eerst dit maar gedaan of opgelost is, dan lezen wij morgen wel in de Bijbel. Maar komt dat er dan echt van? Wij zijn wel druk bezig, ongetwijfeld ook met goede dingen, maar het is de vraag of ons uitgangspunt goed is. Wij hebben regelmatig geestelijke voeding en rust nodig om opgebouwd te kunnen worden in het allerheiligst geloof. Ook in de eerste eeuw bleven zij die tot geloof waren gekomen, volharden in het onderwijs van de apostelen (Hand. 2:42). Er werd dus niet alleen gepredikt, maar vervolgens ook nader onderwezen. Alles met het doel om God en Zijn Zoon beter te leren kennen en in nauwere gemeenschap met God en Zijn zoon te kunnen leven en werken. Want wat wij doen moet een uitvloeisel zijn van geloof èn verbondenheid met onze God. Zonder Hem kunnen wij niets doen. Alleen mèt Hem kan voor God en mensen zichtbaar worden dat ons geloof levend is, en dat ons werk de vrucht is van dat geloof.

Paulus noemde dat ‘geloof door liefde werkende’ (Galaten 5:6). Het zijn werken die tevoren door God zijn bereid, opdat wij daarin zouden wandelen (Efez. 2:10). Dus brengen wij niet onze werken in, maar is het God Die ons, op grond van ons geloof en onze liefde voor Hem en Zijn zoon, in de gelegenheid stelt te laten zien wat ons geloof is, door ons Zijn werk te laten doen. Daarbij staat ons elke dag het voorbeeld van Jezus voor ogen, die niet afwachtte wat God hem eventueel zou vragen, maar actief was door God te vragen om werk. Zo behoren wij dan mèt hem te zeggen:

“Hier ben ik om uw wil o God te doen”,

of met de woorden van een bekend lied:

“Neem mijn leven laat het Heer, toegewijd zijn aan Uw eer”.

Jacobus concludeerde, toen hij schreef over Abraham die Isaäk op het altaar legde:

“Daaruit kunt u zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; en het Schriftwoord werd vervuld, dat zegt:

Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd …

Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” (Jac. 2:22, 23 en 26).

Het was Jacobus niet te doen om werken als zodanig, maar om wat voortvloeit uit het geloof, wat wij in liefde, dankbaarheid, eerbied en vertrouwen doen.

Lees zelf eens wat Paulus schreef in Romeinen 4:1-8.

“1  Wat moeten wij bijvoorbeeld denken van Abraham, onze stamvader? Wat heeft hij bereikt? 2 Als hij op grond van zijn goede werken gerechtvaardigd is, heeft hij reden zich te beroemen; maar voor God heeft hij die niet! 3 Immers, wat zegt de Schrift? Abraham heeft God geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid. 4 Welnu, hij die werkt, krijgt zijn loon niet toegekend bij wijze van gunst, maar als zijn verschuldigd recht. 5 Aan degene echter die niet werkt, maar gelooft in Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof als gerechtigheid aangerekend. 6 Hetzelfde geldt van de mens die door David wordt zalig geprezen en aan wie God de gerechtigheid toerekent, zonder dat er sprake is van goede werken: 7 Zalig zij wier ongerechtigheden zijn vergeven en wier zonden zijn toegedekt. 8 Zalig de man wiens zonde de Heer niet in rekening brengt.” (Ro 4:1-8 WV78)

Hoe zal dat gebeuren? Door het offer van de heer Jezus Christus, Die zijn lichaam – dat orgaan dat geneigd is zichzelf te zoeken en te vertrouwen, maar dat, omdat het onvolmaakt is, telkens weer struikelt door de zonde die in ons woont, en God dus niet kan behagen – op de martelpaal heeft gebracht. Lees nu ook wat Paulus hier verder schreef in hoofdstuk 8:1-9.

“1  Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er thans geen vonnis meer. 2 De ‘wet’ van de Geest die in Christus Jezus het leven schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. 3 Wat de wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt door zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en terwille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, 4 opdat de eis van de wet vervuld zou worden door ons, die niet leven volgens het vlees maar volgens de Geest. 5 Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest. 6 Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede. 7 Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; 8 en zij die volgens het vlees leven, kunnen God niet behagen. 9 Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees, doch door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe.” (Ro 8:1-9 WV78)

Maar wat betekent de Geest van God of Christus hebben? Paulus spreekt over een bepaalde gezindheid, die hij in vers 10 omschrijft als Christus Die in ons is! En wanneer wij zijn gezindheid hebben, spreken en doen wij zoals Hij heeft gedaan. Wie wandelt met Christus en in Hem, door gebed, vertrouwelijk omgang heeft met God, is in Christus.

De woorden van Paulus moeten daarom een prikkel zijn tot een eerlijk en oprecht onderzoek bij onszelf, of dit in ons leven wel zo is (9), want hij schreef:

‘Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe’,

of nog veel directer:

“Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof bent, onderzoekt uzelf. Of bent u niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders bent u verwerpelijk” (2 Kor. 13:5).

Dit is een conclusie die ernstige gevolgen kan hebben. Want verwerpelijk zijn betekent hier niets minder dan verloren gaan. Wij doen er dus goed aan ons leven voortdurend te toetsen aan wat God van ons vraagt, zodat wij ons leven heilig en onbesmet voor Christus bewaren.

God is een beloner voor wie Hem ernstig zoeken. Het is daarom raadzaam dat wij, zo lang Hij in Zijn genade en geduld wacht met het oordeel, bij onszelf nagaan of wij dat echt doen. Ons dagelijks werk, zorgen thuis, belemmeringen door lichamelijk ongemak, hobbies, zaken, familie enz., kunnen ons belemmeren in het ernstig zoeken van God en Zijn Koninkrijk. Dat doen we om te beginnen door God te vrezen, Zijn Woord betrouwbaar te achten, Zijn Zoon lief te hebben, Diens voorbeeld voor ogen te houden om dat in een ernstig pogen na te volgen, en Hem de Heer te laten zijn in en over ons leven. Alleen zo vereren wij Hem op een Hem welbehaaglijke wijze. Dat maakt ons minder afhankelijk van onze eigen kracht en inspanning, die toch niet toereikend zijn om ons te redden van de dood.

Hoe wij ook opkijken tegen de geloofsgetuigen in Hebreeën 11, ook de grootsten onder hen bleken op zeker moment in een bepaald opzicht tekort te schieten. Zij moesten door diepe beproeving tot het inzicht komen dat zij volkomen afhankelijk waren van God en Zijn genade.
En dat is wat hun geloofsvertrouwen versterkte, zodat zij beter in staat waren te volharden in het geloof, uitziende naar wat hun God hen had beloofd. David bad in een Psalm:

“Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart u welgevallig zijn, o HERE, mijn rots en mijn verlosser” (19:15).

Hieruit spreekt ootmoed, oprechtheid, afhankelijkheid van God. Daaraan heeft God een welgevallen.

“Ik weet mijn God, dat U het hart toetst en een welbehagen hebt in oprechtheid”

schreef David (1 Kron. 29:17). Laten wij ons dan bij hem aansluiten en ons de vermaning van de schrijver van de brief aan Hebreeën eigen maken:

“Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag” (12:28).

Het is goed ons leven af en toe te vergelijken met dat van anderen, die een voorbeeld waren en zijn van een leven in geloof, zodat wij niet te snel tevreden zijn met onszelf en met het weinige dat wij doen in dienst van Jehovah. Maar zo’n vergelijking alleen is niet voldoende. Eenieder heeft zijn of haar zwakheden, die weliswaar pas volledig zullen verdwijnen wanneer Christus ons bij Zijn komst veranderen zal tot volmaaktheid. Maar wij moeten tot die tijd wel zelf ook al het mogelijke doen om die zwakheden te overwinnen, daarbij Gods woord, met de voorbeelden die ons daarin worden gegeven, voor ogen houdend.
Zodat het bij ons mag zijn zoals Jacobus schreef:

“… neemt met zachtmoedigheid het in u geplante woord aan, dat uw zielen kan behouden.
En weest daders van het woord en niet alleen hoorders: dan zoudt u uzelf misleiden … wie zich verdiept in de volmaakte wet, die van de vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtig hoorder, maar als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen” (Jakobus 1:21b-25).

God rekende de geloofsgetuigen hun geloof, dat samenwerkte met hun geloofsdaden, tot gerechtigheid, ondanks hun zwakheid. Wat betekent dat Hij hun de zonden, die zij door de zwakheid van het vlees deden, niet toerekende. Daarmee bereikten zij de volmaaktheid echter niet.
Daar was iets veel hogers, iets veel beters voor nodig: het leven van volmaakte gehoorzaamheid van Gods Zoon, waardoor hij een offer kon brengen dat in één keer alle zonden wegnam en de volmaaktheid aan het licht bracht. Zo is de grote doorbraak gekomen dat God, in Zijn genade, allen die in Hem geloven rechtvaardigt in Christus, dus vrijspreekt van gedane zonden en, omdat zij niet volmaakt zijn in het volgen van Zijn voorbeeld, Zijn rechtvaardigheid toerekent.

Het past ons dankbaarheid te tonen voor wat God ons in Zijn liefde schenkt, om van daaruit ons leven in Zijn dienst te stellen. God maakt ons in dit leven niet volmaakt, zodat niet alleen tegen Paulus, maar tegen ieder individueel mens gezegd kan worden:

“Mijn genade is u genoeg”

en voorts vraagt Hij allen die Hij aanneemt als Zijn kinderen:

breng de rest van uw leven als een “levend, heilig en God welgevallig offer” (Rom. 12:1).

 

J.K.D.

+

Lees ook

  1. Geloof
  2. Geloof en Geloven
  3. Geloof in Één God
  4. Geloof in slechts één God
  5. Geloof in Jezus Christus

Over Christadelphians

Free Christadelphians or Brothers and sisters in Christ, living in Belgium, European Union. - Vrijë Christadelphians of Broeders en zusters in Christus wonende in België in de Europese Unie.
Dit bericht werd geplaatst in Bijbelcitaten, Christen zijn, Jehovah, JHWH, Jawheh, Elohim God, Yahuwah, Jezus Christus, Jesus, Jeshua, Jahushua, Levensvragen en getagged met , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.