In onze reeks over de profetie over Jezus Christus op onze ecclesia site kijken wij deze week naar Psalm 69 die vermoedelijk opgetekend is door Jeremia.

Jeremia op het plafond van de Sixtijnse Kapel door Michelangelo.
Jeremia / Jeremiah (Yirmeyahu) of Jeremias (waarschijnlijk na 650 – ca. 570 v.GT.), ook wel de “huilende profeet” genoemd, was een van de belangrijkste profeten en hervormers onder het vroegere Hebreeuwse volk (uit het Oude Testament van de Christelijke Bijbel).
Hij was nauw betrokken bij de politieke en religieuze gebeurtenissen van een cruciaal tijdperk in de geschiedenis van het oude Nabije Oosten. Zijn spirituele leiderschap hielp zijn landgenoten rampen te overleven, waaronder de verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs in 586 vGT en de ballingschap van veel Judaeërs naar Babylonië.
Volgens de joodse traditie schreef Jeremia het boek Jeremia, de boeken der koningen en het boek der klaagzangen, met de hulp en onder redactie van Baruch ben Neriah, zijn schrijver en discipel.
Naast het verkondigen van vele profetieën van de God van Israël, brengt hij ook enkele profetieën over de later nog te verschijnen zendeling en dienaar van God, Jezus Christus.
Betreft zijn leven zijn er enkele gelijkenissen met die man uit Nazareth. Jeremia werd geboren en groeide op in een priesterlijke familie, in het dorp of een van de levitische steden gegeven aan “de kinderen van Aaron” in de stam van Benjamin, namelijk Anathoth, een paar kilometer ten noordoosten van Jeruzalem.
Op jonge leeftijd had hij de roep van God gehoord en verkondigde dan ook Zijn Woorden. Jeremia’s vroege berichten aan de mensen waren veroordelingen voor hun valse aanbidding en sociale onrechtvaardigheid, met een oproep tot bekering, wat natuurlijk niet in goede aarde viel.
Het volk dat God alleen nog diende in uiterlijkheden zou volgens Jeremia de komst van een vijand uit het noorden komen te verwachten. Die vijand werd gesymboliseerd door een kookpot die vanuit het noorden naar een van zijn visioenen was gericht, die grote vernietiging zou veroorzaken.
Deze vijand is vaak geïdentificeerd met de Scythen, nomaden uit het zuiden van Rusland die in de 7e eeuw naar West-Azië zouden zijn afgedaald en Palestina hadden aangevallen. Sommige geleerden hebben de noordelijke vijand geïdentificeerd met de Meden, de Assyriërs of de Chaldeeën (Babyloniërs); anderen hebben zijn boodschap geïnterpreteerd als vage eschatologische voorspellingen, niet over een specifiek volk.
Zulk een doemgedachte dat zij in ballingschap zouden weggevoerd viel niet in goede aarde. Toen hij daarbij nog profeteerde dat de tempel zou worden afgebroken (Jer. 26:8-9) ging hij voor de bevolking te ver en werd er verzocht hem ter dood te brengen. Jeremia bracht gelijkaardige kritiek uit op de Joodse leiders in Jeruzalem, en werd zoals Jezus daardoor niet geliefd en werd zelfs mishandeld. Dit lijkt dan ook de sleutel te zijn tot het gebruik van de citaten van Psalm 69 in het Nieuwe Testament die Jezus over het lot van Jeruzalem bracht en zei:
Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. Ze zullen je met de grond gelijk maken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten.
en waarbij hij naar de tempel ging, waar hij de handelaars begon weg te jagen, terwijl hij hun toevoegde:
Er staat geschreven:
Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!” (Luk. 19:41-46).
Deze laatste woorden komen uit Jeremia 7:11, waar de profeet waarschuwt voor de vernietiging van Jeruzalem. Het is voor net zulke woorden dat de priesters en leiders van het volk ook Jezus wilden doden.
Het boek Jeremia gaat in detail in op het privéleven van de profeet (bijvoorbeeld de aankoop van een veld dat toebehoort aan zijn oom als onderdeel van het recht op verlossing (Jeremia 32: 6-25) en zijn ervaringen (bv. gevangenschap Jeremia 37: 15-18; 38: 6), die dus beter bekend zijn dan die van enige andere profeet.
Ook komen wij te weten dat Jeremia als een vreemde werd voor zijn broers. (Psalm 69:9)
Jeremia leed ook aan innerlijke twijfels en conflicten, zoals uit zijn eigen woorden blijkt, vooral die passages die gewoonlijk zijn ‘bekentenissen’ worden genoemd (Jer. 11: 18–12: 6; 15: 10–21; 17: 9–10, 14–) 18; 18: 18–23; 20: 7–12, 14–18).
Ze onthullen een sterk conflict tussen Jeremia’s natuurlijke neigingen en zijn diepe roeping om de boodschap van Jehovah aan de mensen over te brengen. Jeremia was van nature gevoelig, introspectief en misschien verlegen.
Zoals andere profeten maakte Jeremia het volk duidelijk dat het om de gezindheid van de mens tegenover God gaat. Ijver voor God was belangrijk voor deze man van God, die bij bepaalde gebeurtenissen niet bang was om ook Gods hulp in te roepen.